De optimale afstand tussen handset en de geluidsbron is 1 tot 2 meter. De microfoon moet op de geluidsbron zijn gericht. Als u deze functie inschakelt, neemt de gebruiksduur van de handset aanzienlijk af. Plaats de handset daarom bij voorkeur in de lader. De functie Ruimtebewaking wordt pas 20 seconden na het inschakelen van de functie actief. Bij het bestemmingsnummer moet het antwoordapparaat uitgeschakeld zijn. Na het inschakelen: Gevoeligheid controleren. Controleer of de verbinding tot stand komt als de alarmoproep naar een extern nummer wordt verstuurd. |
Inschakelen/uitschakelen: | |
Inschakelen: . . . met Aan of Uit selecteren | |
Bestemming invoeren: | |
Oproep naar . . . met Extern of Intern selecteren Extern: Telefoonnummer . . . met nummer invoeren of nummer uit Contacten selecteren: Intern: Handset Wijzigen . . . met handset selecteren OK |
Intercomfunctie inschakelen/uitschakelen: | |
Intercom . . . met Aan of Uit selecteren | |
Gevoeligheid van de microfoon instellen: | |
Gevoeligheid . . . met Hoog of Laag selecteren | |
Instelling opslaan: Opslaan |
Alarm uitschakelen: | In de ruststand displaytoets Uit indrukken |
Alarm annuleren: | Tijdens een alarmoproep de verbreektoets indrukken |
Het alarm wordt naar een extern bestemmingsnummer verstuurd. Het toestel van de ontvanger ondersteunt toonkiezen. Als de alarmoproep via een VoIP-lijn verloopt, moet de DTMF-signalering via SIP-info of RFC2833 verlopen ( instelling via het basisstation). |